Leidraad Jobcoach
Matchingsformat

Matchingsformat
Het onderstaande Matchingsformat bestaat uit drie onderdelen:

  • het opstellen van het Werknemerprofiel;

  • het opstellen van het Werkprofiel;

  • het vaststellen van de noodzakelijke ondersteuning/aanpassingen om die twee met elkaar te matchen en te vertalen in coachingsdoelen.



Toelichting
I Onder capaciteiten verstaan we:

  • Krachten: Wat kan de werknemer fysiek wel en niet aan? Doorgaans kan hierbij de FML worden gebruikt.

  • Bekwaamheden/kwaliteiten: de vaardigheden van cliënt (werknemersvaardigheden, competenties), de opleiding van cliënt, de werkervaring van cliënt.

II Onder eisen verstaan we:

  • Krachten: wat is er fysiek nodig op de werkplek?

  • Bekwaamheden/kwaliteiten: Welke vaardigheden (werknemersvaardigheden, competenties) worden er gevraagd op de werkplek, welke opleiding is nodig, welke werkervaring is nodig?

III

  • Zijn de ontbrekende capaciteiten te trainen of te coachen?

  • Indien de ontbrekende capaciteiten niet te trainen of te coachen zijn: op welke manieren gaat u het werk aanpassen en of collega’s/leidinggevende coachen, begeleiden of instrueren? Met andere woorden: hoe gaat u de eisen die de werkplek stelt aanpassen

  • Kortetermijndoelen < 6 maanden

  • Langetermijndoeken > 6 maanden

IV

  • Hoe leert de werknemer?

  • Wat zijn de leermogelijkheden?

  • Onder welke voorwaarden kan de werknemer zich het beste ontwikkelen in zijn werk? Geef aan welke dingen de werknemer al kan.

  • Hoe is het ontwikkelingspotentieel in algemene zin en hoe kan dit worden gericht op maximalisatie van de participatiemogelijkheden?

V

  • Wat zijn de groeimogelijkheden in functie en onder welke voorwaarden kan de werknemer zich ontwikkelen?

  • Loopbaanmogelijkheden?

  • Karakter en inhoud van de begeleiding. Wat is de rol van collega’s/werkgever?

  • Aard van werkplek.

VI

  • Waar zitten de aandachtspunten in de manier van leren?

  • Kan de werknemer met zijn leerstijl uit de voeten op de werkplek of moet daar iets extra’s voor gebeuren?

  • Zijn de voorwaarden waaronder de werknemer maximaal kan leren aanwezig op de werkplek of moeten deze worden gecreëerd?

VII

  • Hoe ziet de context van de werknemer eruit? Wat is zijn achtergrond?

  • Is er een ondersteunend netwerk beschikbaar?

  • Denk ook aan mobiliteit, zelfverzorging, huishouden, leefsituatie, relatie, economische omstandigheden, schuldenproblematiek.

  • Relatie van het eigen netwerk ten aanzien van werk. Wat voor soort werk heeft het eigen netwerk? Wat is de status van werk (in de bouw of op kantoor)?

VIII

  • Netwerk op de werkplek en omgeving op werkplek.

  • Type contact, interacties.

  • Fysieke werkomgeving. Denk hierbij onder meer aan de arbeidsomstandigheden.

  • Welk type mensen werkt er in het bedrijf?

IX

  • Wat gaat er goed? Waar zit de match op het dit punt?

  • Op welke punten vragen de sociale context, achtergrond en het netwerk van de werknemer aandacht als u deze vergelijkt met de context op en rond de werkplek?

  • Waar moet u bijsturen? Waar ziet u mogelijke problemen ontstaan?

X

  • Beschrijf de belangrijkste kenmerken van de persoonlijkheid van de werknemer.

  • Hoe kijkt de werknemer naar zichzelf?

  • Welke betekenissen, waarden, normen en opvattingen brengt hij tot uitdrukking in wat hij denkt en doet?

  • Aan wie spiegelt de werknemer zich, wie is zijn voorbeeld? Wat is de arbeidsidentiteit van de werknemer?

  • In welke sfeer komt de werknemer het best tot zijn recht in een werksituatie?

XI

  • Beschrijf de belangrijkste cultuurkenmerken op de werkplek in het bedrijf.

  • Welke waarden en normen heersen er op de werkplek?

  • Hoe liggen de hiërarchische verhoudingen?

  • Hoe verloopt de communicatie op de werkplek?

  • Hoe is de sociale omgang op de werkplek?

XII

  • Waar zitten overeenkomsten in betekenis, identiteit, sfeer en persoonlijkheid van de werknemer in relatie tot de waarden en normen op de werkplek?

  • Waar zitten de discrepanties? Waar verwacht u dat er problemen ontstaan?

XIII

  • Waar wordt de werknemer enthousiast van? Waar krijgt hij energie van?

  • Wat is zijn motief om te werken?

  • Wat wil hij in ieder geval vinden in het werk? Hoe ziet hij zijn eigen ontwikkeling en welke doelen heeft hij in deze gesteld?

XIV

  • Vindt de werknemer op de werkplek de elementen waar hij enthousiast van wordt en energie van krijgt?

  • Wordt het motief van de werknemer om te werken ingevuld op deze werkplek?

  • Komen de ontwikkelingsmogelijkheden die in het bedrijf aanwezig zijn overeen met de ontwikkelingswensen en doelen van de werknemer?

XV

  • Waar zitten de overeenkomsten in wensen, motieven en perspectieven bij de werknemer in relatie tot de mogelijkheden op de werkplek/in het bedrijf?

  • Waar zitten de discrepanties?

Accepteer de voorwaarden

Gebruik van dit werk is toegestaan conform licentie creative commons CC-BY-4.0. Deze gebruikslicentie vervalt zes maanden na het verschijnen van een nieuwe editie van het werk. Het auteursrecht op dit werk berust bij de Staat der Nederlanden, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.


Download document Download document