Vraag
Gevraagd wordt naar de ruimte die de ‘Werkwijzer Poortwachter’ de werkgever laat om na het eerste ziektejaar de focus te houden op het eerste spoor. De formulering van de vervolgvragen maakt duidelijk dat feitelijk wordt gevraagd naar de condities waaronder de werkgever ten tijde van de eerstejaarsevaluatie mag afzien van de inzet van een re-integratietraject spoor 2 om zich uitsluitend te richten op de (verdere) invulling en vormgeving van de re-integratie in spoor 1.
Inleiding
Het is niet de Werkwijzer, maar de Wet verbetering poortwachter en de daarvan afgeleide lagere regelgeving – de ‘Beleidsregels beoordelingskader Poortwachter’ (inclusief de Bijlage) – die de ruimte binnen de re-integratieverplichtingen voor de werkgever bepalen. De Werkwijzer Poortwachter geeft slechts een nadere uitwerking van de regels.
In hoofdstuk 5 van de Bijlage bij de ‘Beleidsregels’ staat dat van de werkgever en werknemer mag worden verwacht dat zij, naast eventueel nog lopende re-integratieactiviteiten binnen de eigen organisatie, óók de mogelijkheden van een hervatting bij een andere werkgever onderzoeken als het ten tijde van de eerstejaarsevaluatie nog niet tot een gedeeltelijke werkhervatting in het eigen bedrijf is gekomen. Re-integratieactiviteiten in het tweede spoor kunnen achterwege blijven als er op korte termijn nog concreet perspectief bestaat op hervatting binnen de eigen organisatie.
In de Werkwijzer Poortwachter wordt dit nader uitgewerkt: er moet een binnen 3 maanden te effectueren concreet perspectief bestaan op een structurele herplaatsing in werk dat zo veel mogelijk aansluit bij de functionele mogelijkheden van de werknemer. Als een dergelijk perspectief ontbreekt, moet binnen 6 weken na de eerstejaarsevaluatie (in de 52e ziekteweek) een re-integratietraject in spoor 2 worden ingezet.
Casus
Belangrijke gegevens
De werknemer in deze casus werkte oorspronkelijk gedurende 32,25 uur per week als ‘meewerkend bedrijfsleidster/kapster’. Ten tijde van de eerstejaarsevaluatie was zij voor 3 x 3 uur per week herplaatst in de functie van kapster. Deze functie is zo goed mogelijk aangepast aan de situatie van de werknemer. Zo wordt bij het plannen van de tot deze functie behorende werkzaamheden volledig rekening gehouden met de werknemer en wordt zij voorlopig alleen ingezet op ‘knipklanten’ met tussendoor een pauze. Ook verricht ze ondersteunende werkzaamheden zonder tijdsdruk.
De bedrijfsarts verwacht binnen 4 à 5 maanden volledig herstel voor de oorspronkelijke functie van ‘meewerkend bedrijfsleidster/kapster’, maar beschouwt een arbeidsomvang van 3 x 3 uur per week in de huidige aangepaste functie van kapster als maximaal haalbaar. Hij acht de inzet van andere re-integratieactiviteiten contra-geïndiceerd, omdat dit een negatief effect op het verdere herstel en op de opbouw in de eigen werkzaamheden zou hebben.
Uitgaande van de door de bedrijfsarts vastgestelde belastbaarheid stelde de arbeidsdeskundige, vooralsnog voor de eerste 2 maanden, een opbouwschema in uren en taken op. Daarna zal de arbeidsdeskundige de bedrijfsarts opnieuw consulteren en volgt een verdere invulling van de uren- en taakopbouw.
Overweging
Ten tijde van de eerstejaarsevaluatie was de werknemer niet structureel herplaatst in de (deels) aangepaste functie van kapster. De werkgever spreekt over een ‘voorlopige inzet op knipklanten’ en over het feit dat er ‘nog rekening met haar wordt gehouden’. Met dit laatste doelt de werkgever op een tijdelijke aanpassing van de werkzaamheden, waardoor de daaruit voortvloeiende belasting ten aanzien van een aantal aspecten binnen de belastbaarheid wordt gebracht. Met betrekking tot de belasting als gevolg van de aspecten ‘afleiding door activiteiten van anderen’ en ‘veelvuldige storingen en onderbrekingen (door klanten)’ is dat echter niet mogelijk. Daarom zou de conclusie moeten zijn dat óók de huidige werkzaamheden (hoewel gedeeltelijk aangepast) niet kunnen worden aangemerkt als ‘voor werkneemster geschikt’.
De arbeidsdeskundige overlegde met de bedrijfsarts, maar (volgens de rapportage) alléén met betrekking tot het al dan niet inzetten van een spoor 2-traject. Verwacht had mogen worden dat hij de geschiktheid van de huidige werkzaamheden ter sprake had gebracht en de bedrijfsarts had gevraagd of hij de medische urenbeperking expliciet en alléén stelde ten aanzien van déze werkzaamheden. De bedrijfsarts gaf immers slechts aan dat het huidige werk voor 3 x 3 uur per week maximaal haalbaar is, maar sprak zich niet in algemene zin uit over de, vanuit medisch opzicht, toegestane wekelijkse arbeidsomvang in passend werk. Afgezien van het feit dat de werknemer nog 3 maanden gedurende 1 dagdeel per week een behandeling ondergaat, gelden er, ten aanzien van voor haar passende functies, wellicht in het geheel geen restricties met betrekking tot de wekelijkse arbeidsomvang.
Gezien de nog bestaande overschrijdingen van de belastbaarheid in de huidige taken als kapster en de (specifiek voor deze werkzaamheden) gegeven urenbeperking tot 3 x 3 uur per week, had ook mogen worden verwacht dat de arbeidsdeskundige het door hem opgestelde opbouwschema (in uren en taken) op haalbaarheid en toelaatbaarheid met de bedrijfsarts zou hebben besproken.
Over 2 maanden wordt het opbouwschema verder vormgegeven aan de hand van de uitkomst van een consult van de bedrijfsarts.
Conclusie
Hoewel de bedrijfsarts binnen 4 à 5 maanden een volledig herstel voor de oorspronkelijke functie van ‘meewerkend bedrijfsleidster/kapster’ verwacht, bestaat er vooralsnog op korte termijn geen zicht op een concrete herplaatsing in geschikt werk binnen de eigen organisatie. Naast de oorspronkelijke eigen functie, noemt de arbeidsdeskundige als enige andere passende functie de functie van ‘kapster’. De werknemer werd voor 3 x 3 uur per week in deze functie (in aangepaste vorm) herplaatst, maar uit het bovenstaande moet worden geconcludeerd dat deze functie feitelijk niet passend is. Het vermoeden rijst dat de bedrijfsarts om die reden, juist ten aanzien van deze werkzaamheden, een medische urenbeperking stelde en tot de conclusie kwam dat werkneemster niet in staat is om, naast deze functie, deel te nemen aan re-integratieactiviteiten in spoor 2. Daarmee lijkt het re-integratietraject niet (geheel) adequaat.
De arbeidsdeskundige mag van de bedrijfsarts verwachten dat deze zich in algemene zin uitspreekt over het al dan niet bestaan van een medische urenbeperking ten aanzien van geschikte werkzaamheden. Daarnaast moeten de overschrijdingen, die ook in de aangepaste functie van kapster optreden, op hun toelaatbaarheid worden besproken. Afhankelijk van de reactie van de bedrijfsarts moet de arbeidsdeskundige een adequaat re-integratieplan en -traject vaststellen.
Het mogelijke gevolg zou kunnen zijn dat de huidige werkzaamheden, in overleg met bedrijfsarts en de werkgever, qua aard en omvang zodanig moeten worden aangepast, dat de werknemer hierdoor de mogelijkheid krijgt om te participeren in een spoor 2-traject.
Is er onderzoek gedaan naar de invloed op en de gevolgen voor het re-integratieresultaat, bij het gelijktijdig moeten inzetten op twee re-integratie trajecten (spoor 1 én 2)?
Is er onderzoek gedaan naar persoonlijke of externe factoren die bevorderend of belemmerend kunnen zijn voor het blootstellen van een werknemer aan twee re-integratie trajecten (spoor 1 en 2) tegelijkertijd?
Er is onderzocht of er onderzoek is gedaan naar de vragen onder hierboven, maar dat is niet het geval.